Dienstweigering is het geheel of gedeeltelijk (alleen bezwaar tegen wapens) weigeren om aan de militaire dienstplicht te voldoen. Dienstweigering kan gebeuren op bepaalde gronden, bijvoorbeeld religieuze, politieke of andere levensbeschouwelijke gronden. Een religieuze groep die consequent dienst weigert is de Jehova's getuigen.
Dienstweigeren in België
In het interbellum was er aantal dienstweigeraars om politieke redenen: de Vlaams-Nationale dienstweigeraars. In België is de dienstplicht sinds 1994 opgeschort.
In 1963 werd in België de Burgerdienst ingevoerd. Dienstplichtigen konden het statuut van gewetensbezwaarde aanvragen. Gewetensbezwaarden konden een vervangende
dienst doen bij de Civiele Bescherming of in de socio-culturele sector. De diensttijd was dan anderhalf, respectievelijk 2 maal zo lang als de kortste legerdienst.
Dit hield in dat wanneer een legerdienst met kazernering in Duitsland 9 maanden duurde, de burgerdienst bij de Civiele Bescherming 15 maanden en burgerdienst in de
socio-culturele sector 18 maanden duurde. Er was een vergoeding vergelijkbaar met soldij. Deze was in het algemeen het dubbele van wat een militaire dienstplichtige
kreeg, en werd betaald door het ministerie van Binnenlandse Zaken. Personen met het statuut van gewetensbezwaarde mogen geen gewapende dienst doen, bijvoorbeeld
bij de politie. België is verscheidene keren veroordeeld door het Europees Gerechtshof
omdat de burgerdienst langer duurde dan de legerdienst. Het paste echter nooit de Europese richtlijn ter zake toe. Sinds de afschaffing van de dienstplicht in
1994 kan het statuut niet meer aangevraagd worden. Ook vrouwen konden dit statuut nooit aanvragen.
Dienstweigeren in Nederland
In Nederland is de opkomstplicht sinds 1997 opgeschort. Aanvankelijk was weigering van de opkomst voor militaire dienst strafbaar. Vele dienstweigeraars werden voor de oorlog, dus voor 1940, zonder pardon gevangengezet. Berucht is de zaak tegen dienstweigeraar Herman Groenendaal in 1921 die in hongerstaking ging, zijn arrestatie en behandeling leidde tot felle protesten. Hierdoor kwam er in 1923 een dienstweigeringswet tot stand voor pacifisten die principieel elk geweld afwezen. Politieke of andersoortige bezwaren werden dus niet erkend, ook niet bij herziening van de wet in 1962. Zo werden in 1974 en 1977 de niet-erkende dienstweigeraars Kees Vellekoop (1952-2013) en Adriaan Slooff gevangengezet, hun zaak leidde evenzo tot landelijke beroering. Na de Tweede Wereldoorlog is in het gevangenisdorp Veenhuizen één van de drie hoofdgebouwen geheel ter beschikking gesteld voor de detentie van dienstweigeraars.
Wet Gewetensbezwaren
In 1962 werd de Wet Gewetensbezwaren Militaire Dienst aangenomen. Wanneer vastgesteld werd dat een dienstplichtige “onoverkomelijke gewetensbezwaren tegen de persoonlijke vervulling van de militaire dienst in verband met het gebruik van middelen van geweld waarbij men door dienstvervulling in de Nederlandse krijgsmacht kan worden betrokken” had, kon deze dienstplichtige erkend gewetensbezwaarde worden. Echter had deze erkenning tot gevolg dat het werd geregistreerd en pas kon worden teruggetrokken wanneer een herkeuring werd ingevoerd. Het nadeel was wel dat je, indien je bij de herkeuring goedgekeurd werd je alsnog in dienst moest treden.
De normale procedure was dat de dienstplichtige een brief schreef naar het Bureau Gewetensbezwaren van het Ministerie van Defensie, met daarin het beroep op de wet GMD en een motivatie daarvoor. Vervolgens werd de dienstplichtige, aanvankelijk na onderzoek door een psychiater, opgeroepen voor de Commissie van Advies. Deze commissie bestond eerst uit drie militairen, later uit drie onafhankelijke burgers. Zij bevroegen de dienstplichtigen op hun argumenten en brachten advies uit of er volgens hen sprake was van onoverkomelijke gewetensbezwaren in de zin van de wet.
Weer later moest de gewetensbezwaarde eerst voor een enkelvoudige kamer verschijnen. Deze kon bij “eenvoudige” gevallen het advies geven deze te erkennen, zodat alleen “lastige” gevallen voor de Commissie van Advies hoefden te verschijnen.
Dienstweigeraars die het oorlogsgeweld niet principieel afwezen of politieke bezwaren hadden en nog onder de oude wet van 1962 vielen, konden tot max. 21 maanden gevangenisstraf worden veroordeeld. Landelijke bekendheid met talloze protestdemonstraties kreeg de zaak van de niet-erkende dienstweigeraars Kees Vellekoop uit Delft (1974/1975) en Adriaan Slooff uit Den Haag (1977/1978). Beide weigeraars zaten enige maanden g evangen o.a. in het militaire strafkamp in Nieuwersluis bij Utrecht. Beiden kwamen voortijdig vrij, Vellekoop kreeg gratie en Slooff werd in tweede instantie alsnog erkend.
Vervangende dienst
Erkend gewetensbezwaarden kregen een vervangende dienstplicht opgelegd. Deze duurde in principe even lang als de reguliere dienstplicht (inclusief herhalingsoproepen). Omdat de meeste militairen niet voor alle herhalingen werden opgeroepen, duurde de vervangende dienst in de praktijk een derde deel langer: 18 maanden. De vervangende dienstplicht moest worden vervuld ten gunste van het algemeen belang. De meeste dienstweigeraars werkten in de zorg of het welzijnswerk. De tewerkstelling van erkend gewetensbezwaarden was eerst een taak van het Ministerie van Defensie, maar werd na protesten van dienstweigeraars ondergebracht bij het Ministerie van Sociale Zaken als de afdeling Tewerkstelling Erkende Gewetensbezwaarden (TEG). Het was ook mogelijk alleen bezwaar te maken tegen gewapend dienstdoen. Dan volgde plaatsing bij ongewapende troepen, zoals de Mobiele Colonnes, waar alleen voor wachtlopen enkele vuurwapens voorhanden waren.
Totaalweigeraars
Totaalweigeraars waren jongens die om principiële, morele, cosmopolitische en soms anarchistische redenen noch een beroep op de Wet Gewetensbezwaren Militaire Dienst noch de vervangende burgerdienst wilden doen. Zij werden steevast veroordeeld tot ca. 19 maanden gevangenisstraf. Dat werd, ook door talloze Tweede Kamerleden, als onrechtvaardig beschouwd, omdat de Jehova’s getuigen ook zulke totaalweigeraars waren maar hiervoor sinds de jaren 70 niet meer werden gestraft (zie het artikel over Jehova’s getuigen). De wet maakte voor deze religieuze aftakking namelijk een uitzondering. Bekende zaken uit die tijd waren die van de totaalweigeraars Ger Pouw in 1975/1976, Dick Willemsen in 1976 en Willem Bosma in 1979. Willemsen had in 1974 de aanvankelijk anti-dienstplichtbeweging “Onkruit” bedacht en mede-opgericht als Nederlandse tak van de in Brussel gevestigde Internationale Totale Dienstweigeringsorganisatie, de Insoumission Collective Internationale. Onkruit zou na de zomer van 1976 voornamelijk overgaan tot de zogenaamde directe actie.
Opschorting dienstplicht
In Nederland is sinds 1 mei 1997 de opkomstplicht officieel opgeschort. Sinds 22 augustus 1996 werden er al geen nieuwe dienstplichtigen meer opgeroepen. De opschorting wil zeggen dat burgers geen militaire dienst hoeven te vervullen zolang de veiligheidssituatie dat niet vereist. Het Nederlandse leger bestaat hierdoor sinds die tijd volledig uit (vrijwillige) beroepsmilitairen. Wel krijgt iedere mannelijke staatsburger een dienstplichtbrief waarin wordt verteld dat hij is ingeschreven, maar niet opkomstplichtig is. Veel mensen zijn in de veronderstelling dat de dienstplicht is afgeschaft. Het is echter de opkomstplicht die is opgeschort, de dienstplicht is nog steeds van kracht. De Kaderwet dienstplicht regelt dat opschorting en beëindiging daarvan bij Koninklijk Besluit wordt geregeld, maar dat wordt ingetrokken als de Staten-Generaal bezwaar maakt.